Terwijl ik het atelier binnen kom lopen, is Yette bezig het afgelopen jaar tevoorschijn te toveren: ‘expositiewaardige’ werken enerzijds en studies, schetsen en schilderijen die haar kritische toets niet hebben doorstaan anderzijds. De Open-Atelierroute, die komend en volgend weekend op het programma staat, lijkt voor haar een natuurlijke afronding van het kunstzinnig jaar – en het begin van een nieuw.

Zover zijn we echter nog niet. Met haar handen in haar zij staat ze peinzend boven haar werk, dat inmiddels verspreid ligt over de vloer van het atelier. ‘Het is een allegaartje hè,’ verzucht ze. Inwendig moet ik erom lachen; ze kijkt ernaar alsof ze de doeken het liefst alsnog vermanend toe wil spreken meer samenhang te vertonen. Ze mompelt iets over ‘maar vier echte werken’ te hebben gemaakt en vraagt zich af wat ze bij de Open-Atelierroute zal tonen.

‘Het is een open atelier wat je moet tonen,’ zeg ik terwijl ik het “allegaartje” fotografeer, ‘bezoekers willen juist graag een kijkje in de keuken. Het is interessant als je het proces toont; mensen die een open-atelierroute doen, verwachten geen expositie.’

De voors en tegens van die stelling worden besproken, mijn ogen zijn nog steeds op het werk en mijn camera gericht. Achter me hoor ik Yette praten in het soort halve zinnen dat kenmerkend is voor zo’n met twijfel omgeven stream of consciousness: ‘Ja, ja, misschien heb je… Ja. Nou ja, ik kan natuurlijk wel deze en dan die, zo… Maar niet deze, dat weet ik ook niet, wat ik toen ineens had, maar dat was 'm niet. Ja, óf… Misschien is dat wel wat. Ja. Ik ben ook gewoon dit jaar zo aan het zoeken geweest.’

Ondertussen valt mijn oog op drie stukken, die ogenschijnlijk vooral heel verschillend van elkaar zijn – de eerste een lichte studie naar stof, de tweede een donker portret en de derde een getekend stilleven – maar toch als trio de aandacht trekken:

                            

                           

Onwillekeurig pak ik mijn pinpas uit mijn broekzak, die ik van een afstandje met één oog dichtgeknepen op de verschillende vlakken in ieder stuk pas; nu eens rechtop, dan weer op z’n kant. Ik moet denken aan hoe ik jaren geleden ergens heb gelezen dat een pinpas de vorm heeft die hij heeft omdat mensen dat een prettige, harmonieuze vorm vinden, en dat het iets te maken heeft met de Fibonaccireeks. Ik ben iets op het spoor in deze schilderijen, maar wat precies is me niet helder. Ik besluit de luidende klok maar uit te spreken: ‘Er is zo’n bepaalde verhouding…,’ begin ik tegen haar, ‘…en die zit ook in een pinpas, wist je dat?’

‘Is dat zo? Jij bedoelt de gulden snede,’ antwoordt ze. ‘Ja, die zit in alle drie die werken, dat klopt. Compositieleer, de klassieke school, daar ben ik veel mee bezig geweest.’ 

Uit de boekenkast wordt Aristides’ De klassieke school – Schildertechnieken tevoorschijn gehaald. ‘Kijk,’ zegt Yette, en ze toont me een pagina waarop de opbouw van een compositieraster wordt weergegeven:

                                               

Wie precies wil weten hoe het werkt, zal het boek erop na moeten slaan, maar de essentie is dat op een ‘gulden rechthoek’ (wat een pinpas dus ook is) in de schuine lijn van rechtsboven naar linksonder drie optisch interessante punten zitten (op 1/2e, 2/3e en 3/4e  van de lange zijde) waarin het rechthoek verdeeld kan worden. Sinds de renaissance wordt deze ‘armatuurstructuur’ gebruikt; Rembrandt gebruikte haar, waardoor het zelfportret zo verdeeld is, en ook Yette is er veel mee bezig geweest de afgelopen tijd.

‘Daarom vinden veel mensen Satisfied ook zo’n mooi schilderij, daar zit het ook in.’ Ze pakt het schilderij erbij waarvan ik altijd dacht dat ik het mooi vond omdat ze veel onderzoek gedaan had naar stoffen en dat nu goed in de vingers had (pun intended):

                              

In Satisfied lopen de vingers gelijk aan de lijn, is de plooi van linksboven naar het midden sterker aangezet en ook linksonder zit een hoekje in het stof dat de lijn volgt. Ik pak een schermpje, houd het voor het schilderij, en Yette tekent de belangrijkste lijnen:

                               

‘Show, don’t tell’  luidt het misschien wel meest bekende advies uit de schrijftheorie, dat net zo goed op lijkt te gaan voor de beeldende kunst: ‘Mensen weten helemaal niet dat dit is waarom ze het schilderij mooi vinden, maar het heeft hier alles mee te maken,’ vat Yette samen. En zo kan het zijn dat een jaar werk, studie, onderzoek kan lijken op een allegaartje; ben je zo trouw geweest aan het tonen, dat je haast vergeet waar je zo hard op hebt gestudeerd, maar wat je expres niet hebt verteld.

- Thomas van der Sande

Meer proeven van het creatieve proces?

Open Atelier Route Oost
Schildersbuurt Nijmegen-Oost
Zondag 20 en 27 september 2015
13:00u – 17:00u